Tekst 1 Slimme computers: kunnen ze straks ook kunst maken?
Op welke manier wordt in de eerste alinea van tekst 1 het onderwerp van de tekst geïntroduceerd? Dit gebeurt door
1 point
1
Question 2
2.
“Waar komt dat optimisme vandaan?” (regel 71-72)
In de alinea’s 5 tot en met 8 legt Jaap van den Herik uit waarom hij optimistisch is over de mogelijkheden van artificial intelligence. Wat is de reden dat Van den Herik optimistisch is over de mogelijkheden van artificial intelligence? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.
1 point
1
Question 3
3.
“Kan de computer ook op kunstgebied grenzen verleggen en met écht nieuwe ideeën komen? ‘Ik zou niet weten waarom niet’, aldus Van den Herik. ‘Het lijkt erop dat tegenstanders gewoon niet willen dat computers dit ook zullen kunnen, omdat kunst het exclusieve terrein van de mens is.’” (regels 146-154) Een kritisch lezer zou in deze redenering een drogreden kunnen herkennen.
Om welke drogreden gaat het?
1 point
1
Question 4
4.
De titel van tekst 1 is “Slimme computers: kunnen ze straks ook kunst maken?”.
Uit tekst 1 blijken verschillende antwoorden van deskundigen op die vraag, namelijk:
1 Ja, computers kunnen kunst maken.
2 Nee, computers kunnen geen kunst maken.
3 Het is onduidelijk of computers kunst kunnen maken.
Geef bij elk van de deskundigen aan of het optie 1, 2 of 3 is.
Jaap van den Herik
1 point
1
Question 5
5.
De titel van tekst 1 is “Slimme computers: kunnen ze straks ook kunst maken?”.
Uit tekst 1 blijken verschillende antwoorden van deskundigen op die vraag, namelijk:
1 Ja, computers kunnen kunst maken.
2 Nee, computers kunnen geen kunst maken.
3 Het is onduidelijk of computers kunst kunnen maken.
Geef bij elk van de deskundigen aan of het optie 1, 2 of 3 is.
Sacha Bronwasser
1 point
1
Question 6
6.
De titel van tekst 1 is “Slimme computers: kunnen ze straks ook kunst maken?”.
Uit tekst 1 blijken verschillende antwoorden van deskundigen op die vraag, namelijk:
1 Ja, computers kunnen kunst maken.
2 Nee, computers kunnen geen kunst maken.
3 Het is onduidelijk of computers kunst kunnen maken.
Geef bij elk van de deskundigen aan of het optie 1, 2 of 3 is.
Blaise Aguera y Arcas
1 point
1
Question 7
7.
De titel van tekst 1 is “Slimme computers: kunnen ze straks ook kunst maken?”.
Uit tekst 1 blijken verschillende antwoorden van deskundigen op die vraag, namelijk:
1 Ja, computers kunnen kunst maken.
2 Nee, computers kunnen geen kunst maken.
3 Het is onduidelijk of computers kunst kunnen maken.
Geef bij elk van de deskundigen aan of het optie 1, 2 of 3 is.
Eric Postma
1 point
1
Question 8
8.
De titel van tekst 1 is “Slimme computers: kunnen ze straks ook kunst maken?”.
Uit tekst 1 blijken verschillende antwoorden van deskundigen op die vraag, namelijk:
1 Ja, computers kunnen kunst maken.
2 Nee, computers kunnen geen kunst maken.
3 Het is onduidelijk of computers kunst kunnen maken.
Geef bij elk van de deskundigen aan of het optie 1, 2 of 3 is.
Arnold Smeulders
1 point
1
Question 9
9.
Uit tekst 1 blijkt de opvatting van de auteur over kunst die is gemaakt door een computer.
Welke opvatting is dat? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 15 woorden.
1 point
1
Question 10
10.
In alinea 11 komt de database van Flow Machines aan de orde.
Waarom zou dit een voorbeeld zijn van een computer die kunst maakt? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
1 point
1
Question 11
11.
Waarom zou dit geen voorbeeld zijn van een computer die kunst maakt?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
1 point
1
Question 12
12.
In alinea 12 wordt het voorbeeld genoemd van Blaise Agüera y Arcas.
Wat is het belangrijkste doel van dat voorbeeld?
2 points
2
Question 13
13.
In tekstfragment 1 wordt ingegaan op muziek gemaakt door een computer en muziek gemaakt door mensen.
Wat is volgens tekstfragment 1 het belangrijkste verschil tussen muziek gemaakt door een computer en muziek gemaakt door mensen? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
1 point
1
Question 14
14.
Welke deskundige uit tekst 1 zit met zijn of haar opvatting over computerkunst het dichtst bij de opvatting in tekstfragment 1?
1 point
1
Question 15
15.
Welke omschrijving verwoordt het best de hoofdgedachte van tekst 1?
1 point
1
Question 16
16.
Tekst 2 ffw88 jonguh: is die digi-taal nou echt zo erg?
Welke functie heeft de eerste alinea ten opzichte van de rest van de tekst?
In de eerste alinea wordt
1 point
1
Question 17
17.
Wat is het verband tussen alinea 2 en 3?
In alinea 2 wordt een mening over het behoud van het Nederlands geformuleerd en in alinea 3
1 point
1
Question 18
18.
Na alinea 1 kan tekst 2 worden onderverdeeld in vijf delen die achtereenvolgens van de volgende kopjes kunnen worden voorzien:
deel 1: Gedachten bij digi-taal
deel 2: Regels van digi-taal
deel 3: Verklaringen voor het ontstaan van digi-taal
deel 4: Positieve en negatieve effecten van digi-taal
deel 5: Probleem en oplossing bij het gebruik van digi-taal
Bij welke alinea begint deel 2?
1 point
1
Question 19
19.
Na alinea 1 kan tekst 2 worden onderverdeeld in vijf delen die achtereenvolgens van de volgende kopjes kunnen worden voorzien:
deel 1: Gedachten bij digi-taal
deel 2: Regels van digi-taal
deel 3: Verklaringen voor het ontstaan van digi-taal
deel 4: Positieve en negatieve effecten van digi-taal
deel 5: Probleem en oplossing bij het gebruik van digi-taal
Bij welke alinea begint deel 4?
1 point
1
Question 20
20.
Na alinea 1 kan tekst 2 worden onderverdeeld in vijf delen die achtereenvolgens van de volgende kopjes kunnen worden voorzien:
deel 1: Gedachten bij digi-taal
deel 2: Regels van digi-taal
deel 3: Verklaringen voor het ontstaan van digi-taal
deel 4: Positieve en negatieve effecten van digi-taal
deel 5: Probleem en oplossing bij het gebruik van digi-taal
Bij welke alinea begint deel 5?
2 points
2
Question 21
21.
In tekst 2 worden twee tegengestelde visies op het gebruik van digi-taal genoemd.
Welke twee visies zijn dat? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
1 point
1
Question 22
22.
“Taalontwikkeling die bovendien uitgaat van kennis van de Nederlandse taalregels, logica én efficiëntie.” (regels 44-47) In de alinea’s 5 tot en met 10 worden deze drie elementen verder uitgewerkt.
Welke omschrijving vat het best samen hoe deze drie elementen volgens tekst 2 onderling samenhangen?
1 point
1
Question 23
23.
“De rode draad in alle digi-taal lijkt vooral efficiëntie te zijn.” (regels 77-78)
Waarom is efficiëntie volgens de alinea’s 7 tot en met 9 belangrijk voor digi-taal? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
3 points
3
Question 24
24.
Noem drie kenmerken die volgens de alinea’s 7 tot en met 9 bijdragen aan de efficiëntie van digi-taal.
1 point
1
Question 25
25.
In alinea 10 wordt een effect van digi-taal genoemd dat eerder in tekst 2 nog niet is genoemd.
Welk effect is dat?
1 point
1
Question 26
26.
“‘incorrecte’ digi-taal” (regel 125)
Waarom staan er aanhalingstekens rond het woord ‘incorrecte’?
1 point
1
Question 27
27.
Welke invloed van digi-taal vrezen leraren, volgens tekst 2? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
2 points
2
Question 28
28.
“‘Er is in het buitenland enig onderzoek verricht naar de invloed van digi-taal op lezen en schrijven’” (regels 127-130) De resultaten van dat onderzoek zorgen voor een bepaalde verwachting over de invloed van digi-taal.
Wat is die verwachting? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.
1 point
1
Question 29
29.
Welke twee argumentatieschema’s worden in tekst 2 vooral gebruikt? argumentatie op basis van
1 point
1
Question 30
30.
In tekstfragment 2 worden adviezen gegeven.
Citeer de zin uit tekst 2 waaruit blijkt dat Hans Bennis het met die adviezen eens zal zijn.
1 point
1
Question 31
31.
Stel jezelf het volgende voor: Een docent Nederlands gebruikt met zijn mentorklas een WhatsAppgroep om snel informatie over te kunnen dragen en organisatorische vragen van zijn leerlingen te kunnen beantwoorden. Een paar dagen voor de proefwerkweek plaatst hij dit ingekorte bericht in de groep:
A.s. ma start de toetswk. H5a hele wk in lok 232. Doe je best! Suc6!
Geef een op tekst 2 gebaseerde reden waarom Hans Bennis het taalgebruik in deze situatie zou afkeuren.
1 point
1
Question 32
32.
Stel jezelf het volgende voor: Een docent Nederlands gebruikt met zijn mentorklas een WhatsAppgroep om snel informatie over te kunnen dragen en organisatorische vragen van zijn leerlingen te kunnen beantwoorden. Een paar dagen voor de proefwerkweek plaatst hij dit ingekorte bericht in de groep:
A.s. ma start de toetswk. H5a hele wk in lok 232. Doe je best! Suc6!
Geef een op tekst 2 gebaseerde reden waarom Hans Bennis het taalgebruik in deze situatie zou goedkeuren.
1 point
1
Question 33
33.
Tekst 3 WhatsAppachtig taalgebruik
Welke uitspraak is het meest van toepassing op alinea 1 van tekst 3? Alinea 1 is vooral een
2 points
2
Question 34
34.
Er zijn volgens tekst 3 twee redenen om je te verwonderen over de gedachte van docenten dat een toename van WhatsAppachtige omgangsvormen van invloed is op de manier waarop studenten hun e-mails formuleren.
Welke twee redenen zijn dat? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 35 woorden.
1 point
1
Question 35
35.
“Ik heb twee belangrijke bezwaren tegen die redenering.” (regels 32-34)
Tegen welke redenering worden die bezwaren gemaakt?
2 points
2
Question 36
36.
“Ik heb twee belangrijke bezwaren tegen die redenering.” (regels 32-34)
Welke twee bezwaren zijn dat? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
1 point
1
Question 37
37.
In een tekst kunnen verschillende argumentatieschema’s voorkomen. Van welk argumentatieschema is in alinea 4 vooral gebruikgemaakt?
Er is vooral gebruikgemaakt van argumentatie op basis van
1 point
1
Question 38
38.
“Ik wil een veel simpelere verklaring voorstellen: socialisatie.” (regels 70-71)
Voor welk verschijnsel wordt socialisatie als verklaring genoemd? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
1 point
1
Question 39
39.
Welke formulering omschrijft het best de functie van alinea 6 en alinea 7?
1 point
1
Question 40
40.
“Er is geen kruisbestuiving tussen WhatsApp en e-mail, maar gewoon een ander perspectief.” (regels 100-102)
Welke formulering geeft de betekenis van het bovenstaande citaat juist weer?
1 point
1
Question 41
41.
Welke van de onderstaande beweringen vat het best de kern van alinea 9 samen?
1 point
1
Question 42
42.
Welke zin geeft de hoofdgedachte van tekst 3 het best weer?
1 point
1
Question 43
43.
Tekst 2 (FF w888) en tekst 3 (WhatsAppachtig taalgebruik) Overkoepelende vraag
Hieronder staan vijf uitspraken.
Geef per uitspraak aan of hij past bij alleen tekst 2, alleen tekst 3 of bij allebei de teksten.
1. De verloedering van taalgebruik als gevolg van het gebruik van digitale media wordt weersproken.
1 point
1
Question 44
44.
Tekst 2 (FF w888) en tekst 3 (WhatsAppachtig taalgebruik) Overkoepelende vraag
Hieronder staan vijf uitspraken.
Geef per uitspraak aan of hij past bij alleen tekst 2, alleen tekst 3 of bij allebei de teksten.
2. Digi-taal kent zijn eigen regels en is een vorm van taalontwikkeling.
1 point
1
Question 45
45.
Tekst 2 (FF w888) en tekst 3 (WhatsAppachtig taalgebruik) Overkoepelende vraag
Hieronder staan vijf uitspraken.
Geef per uitspraak aan of hij past bij alleen tekst 2, alleen tekst 3 of bij allebei de teksten.
3. Docenten en studenten zijn opgegroeid met verschillende taalmiddelen die verschillende taalnormen kennen.
1 point
1
Question 46
46.
Tekst 2 (FF w888) en tekst 3 (WhatsAppachtig taalgebruik) Overkoepelende vraag
Hieronder staan vijf uitspraken.
Geef per uitspraak aan of hij past bij alleen tekst 2, alleen tekst 3 of bij allebei de teksten.
4. Docenten vrezen invloed van het taalgebruik in digitale media op het formele taalgebruik van leerlingen of studenten.
1 point
1
Question 47
47.
Tekst 2 (FF w888) en tekst 3 (WhatsAppachtig taalgebruik) Overkoepelende vraag
Hieronder staan vijf uitspraken.
Geef per uitspraak aan of hij past bij alleen tekst 2, alleen tekst 3 of bij allebei de teksten.
5. Jongeren moeten, indien nodig, bewust gemaakt worden van de regels van professionele taal.