Werkwoordspelling
star
star
star
star
star
Last updated almost 6 years ago
10 questions
1
Jaap ....... (stoppen v.t.) voor het verkeerslicht.
Jaap ....... (stoppen v.t.) voor het verkeerslicht.
1
Zij heeft hem altijd ............ (wijsmaken, vd) dat het te gevaarlijk is in de stad.
Zij heeft hem altijd ............ (wijsmaken, vd) dat het te gevaarlijk is in de stad.
1
Daan ......... (schroeven, vt) de twee plankjes aan ekaar vast.
Daan ......... (schroeven, vt) de twee plankjes aan ekaar vast.
1
............ (vouwen, tt) jij het tafellaken nog even voor mij op?
............ (vouwen, tt) jij het tafellaken nog even voor mij op?
1
De school .............. (schorsen, vt) de agressieve leerling voor een dag.
De school .............. (schorsen, vt) de agressieve leerling voor een dag.
1
De tuin van het klooster wordt ..................... (begrenzen, vd) door een muur.
De tuin van het klooster wordt ..................... (begrenzen, vd) door een muur.
1
De schrijvers .................. (richten, vt) zich op een jong publiek.
De schrijvers .................. (richten, vt) zich op een jong publiek.
1
Isa ...................... (erven, vt) een fortuin van haar opa.
Isa ...................... (erven, vt) een fortuin van haar opa.
1
Ik dacht al dat er iets mis was, hij gedroeg zich zo ....................... (haasten, vd)
Ik dacht al dat er iets mis was, hij gedroeg zich zo ....................... (haasten, vd)
1
Ik ........................ (mompelen, tt) vaak in mezelf als ik aan het nadenken ben.
Ik ........................ (mompelen, tt) vaak in mezelf als ik aan het nadenken ben.