Werkwoordspelling

Last updated over 5 years ago
20 questions
1

Hij (vermoeden = tt) dat hij in één keer slaagt voor zijn examen.

1

Hoe laat (landen = tt) je broer op Schilphol vandaag?

1

Mijn vader (barbecuen) graag met mooi weer.

1

De (vluchten) overvallers werden na een achtervolging snel aangehouden.

1

Gisteren (fietsen) ik met de boodschappen naar oma.

1

In het verpleeghuis worden elke avond de vloeren (schrobben).

1

De coronapatiënten worden in het zoekenhuis direct (isoleren).

1

De (begroten) kosten voor de crisis vallen hoger uit.

1

Helaas (racen = tt) Max Verstappen in mei niet op het circuit in Zandvoort.

1

De jongens (geloven = vt) dat het allemaal wel goed kwam.

1

Vanmiddag worden die artikelen waarschijnlijk (afprijzen).

1

Haar ouders (betalen) vorig jaar het sportabonnement.

1

(Hoesten) kwam de man op het spreekuur van de huisarts.

1

Veel mensen (melden) zich vorige week ziek bij hun werkgever.

1

Mijn vriend en ik (joggen) vanochtend samen 5 km.

1

Ik heb per ongeluk het hele document (deleten).

1

Hoe (heten) die zanger die vorig jaar het songfestival won?

1

De docent heeft gisteren al mijn vragen nog per mail (beantwoorden).

1

De wijkverpleegkundige (verbinden) vanochtend snel de wond van de oude man.

1

De (haten) dictator is naar het buitenland gevlucht.