Om een beweging te fotograferen kun je een stroboscooplamp gebruiken.
Wat is een stroboscooplamp?
1 point
1
Question 2
2.
In figuur 1 zie je een foto waarop een beweging is vastgelegd door meerdere keren te flitsen. Tussen iedere flits zit 0,02 s.
Hoeveel tijd zit er tussen het eerste en het laatste beeldje?
1 point
1
Question 3
3.
Een videocamera maakt 30 beeldjes per seconde.
Hoeveel beeldjes zijn er nodig om een beweging van 2 s vast te leggen?
1 point
1
Question 4
4.
In figuur 2 zie je een afstand-tijddiagram met een fout erin.
Wat is er fout aan het diagram?
1 point
1
Question 5
5.
Carlo heeft van een fietstocht een afstand-tijdtabel gemaakt. Hij wil er een afstand-tijddiagram van maken.
Wat moet hij als eerste doen?
1 point
1
Question 6
6.
Een wandeling van een halve kilometer heeft 15 minuten geduurd.
Wat was de gemiddelde snelheid?
1 point
1
Question 7
7.
Een topsporter loopt 200 m in 20 s. Wat is zijn gemiddelde snelheid in km/h?
1 point
1
Question 8
8.
Een motorrijder rijdt 20 minuten met een gemiddelde snelheid van 90 km/h.
Hoeveel kilometer legt hij in die tijd af?
1 point
1
Question 9
9.
In figuur 3 zie je een stroboscopische foto van een fietser. Wat voor beweging is dit?
1 point
1
Question 10
10.
In figuur 4 zie je een afstand-tijddiagram. Wat voor beweging is dit?
1 point
1
Question 11
11.
Een auto staat stil voor een rood verkeerslicht. Als het verkeerslicht op groen springt, trekt de auto op en rijdt na 6 s met een constante snelheid van 50 km/h.
Wat voor beweging maakt de auto in de eerste 6 s van de beweging?
1 point
1
Question 12
12.
In figuur 5 zie je een stroboscopische foto van een vallende bal. De tijd tussen de lichtflitsen is 0,04 s.
Hoeveel keer heeft de stroboscooplamp geflitst?
1 point
1
Question 13
13.
In figuur 5 zie je een stroboscopische foto van een vallende bal. De tijd tussen de lichtflitsen is 0,04 s.
Hoe lang zit er tussen de eerste en de laatste foto?
1 point
1
Question 14
14.
In figuur 6 zie je een afstand-tijddiagram van een schaatstocht.
Wat is de totale afstand die de schaatser heeft afgelegd?
1 point
1
Question 15
15.
In figuur 6 zie je een afstand-tijddiagram van een schaatstocht.
Hoelang heeft de schaatser daarover gedaan?
1 point
1
Question 16
16.
In figuur 6 zie je een afstand-tijddiagram van een schaatstocht.
Wat was de gemiddelde snelheid van de schaatser? Schrijf de hele berekening op. Vergeet de eenheden niet.
1 point
1
Question 17
17.
Een schaatser rijdt de 1000 meter in 1 minuut en 8 seconden.
Hoeveel seconden is dat?
1 point
1
Question 18
18.
Een andere schaatser rijdt de 1000 meter in 73 seconden.
Bereken de snelheid in m/s. Schrijf de hele berekening op. Rond af op één decimaal.
1 point
1
Question 19
19.
Een derde schaatser rijdt met een snelheid van 12,8 m/s.
Reken deze snelheid om naar km/h. Schrijf de hele berekening op. Rond af op één decimaal.
1 point
1
Question 20
20.
Jan woont 1,75 km van school. Hij fietst in zes minuten van huis naar school.
Wat is de gemiddelde snelheid van Jan in km/h?
1 point
1
Question 21
21.
In figuur 8 zie je het afstand-tijddiagram van een fietstocht. Hoe zie je dat de fiets optrekt?
1 point
1
Question 22
22.
In figuur 8 zie je het afstand-tijddiagram van een fietstocht. Hoe zie je dat de fiets afremt?
1 point
1
Question 23
23.
In figuur 8 zie je het afstand-tijddiagram van een fietstocht. Hoe zie je dat de fiets stil staat?
1 point
1
Question 24
24.
Langs een snelweg staat een waarschuwingsbord met de tekst ‘Houd 2 seconden afstand!’.
Laat met een berekening zien hoeveel meter afstand een bestuurder dan moet houden bij een snelheid van 120 km/h. Schrijf de hele berekening op.