Haben/sein/werden o.v.t
star
star
star
star
star
Last updated almost 5 years ago
10 questions
1
Vul de juiste vorm van ‘werden’ in de verleden tijd in.
(zou) _________________ du das für mich tun?
Vul de juiste vorm van ‘werden’ in de verleden tijd in.
(zou) _________________ du das für mich tun?
1
Vul de juiste vorm van ‘werden’ in de verleden tijd in.
(zouden) Was ___________________ ihr in meiner Situation tun?
Vul de juiste vorm van ‘werden’ in de verleden tijd in.
(zouden) Was ___________________ ihr in meiner Situation tun?
1
Vul de juiste vorm van ‘werden’ in de verleden tijd in.
(werd) Er _________________ operiert.
Vul de juiste vorm van ‘werden’ in de verleden tijd in.
(werd) Er _________________ operiert.
1
Vul de juiste vorm van ‘werden’ in de verleden tijd in.
(werd) Wann _________________ Sie zum Flughafen gebracht?
Vul de juiste vorm van ‘werden’ in de verleden tijd in.
(werd) Wann _________________ Sie zum Flughafen gebracht?
1
Vul de juiste vorm in. Let goed op de tijd waarin de werkwoordsvorm in het Nederlands staat.
(had) Bis wie viel Uhr __________________ du gestern Training?
Vul de juiste vorm in. Let goed op de tijd waarin de werkwoordsvorm in het Nederlands staat.
(had) Bis wie viel Uhr __________________ du gestern Training?
1
Vul de juiste vorm in. Let goed op de tijd waarin de werkwoordsvorm in het Nederlands staat.
(was) __________________ er gestern Abend bei dir zu Besuch?
Vul de juiste vorm in. Let goed op de tijd waarin de werkwoordsvorm in het Nederlands staat.
(was) __________________ er gestern Abend bei dir zu Besuch?
1
Vul de juiste vorm in. Let goed op de tijd waarin de werkwoordsvorm in het Nederlands staat.
(zijn, geweest) Wie lange _____________ ihr in Luzern __________________?
Vul de juiste vorm in. Let goed op de tijd waarin de werkwoordsvorm in het Nederlands staat.
(zijn, geweest) Wie lange _____________ ihr in Luzern __________________?
1
Vul de juiste vorm in. Let goed op de tijd waarin de werkwoordsvorm in het Nederlands staat.
(heeft, gehad) Sie ___________ keine Zeit für mich _________________ .
Vul de juiste vorm in. Let goed op de tijd waarin de werkwoordsvorm in het Nederlands staat.
(heeft, gehad) Sie ___________ keine Zeit für mich _________________ .
1
Vertaal naar het Duits: u had
Vertaal naar het Duits: u had
1
Vertaal naar het Duits: jij had
Vertaal naar het Duits: jij had